Communicatie

Herkenning

Elke (weg)mier heeft een bepaalde samenstelling van koolwaterstoffen als een soort waslaag op het panster. Mieren kunnen met hun voelsprieten bij een andere mier ruiken welke samenstelling koolwaterstoffen deze op zijn of haar panster heeft. Zo kunnen mieren herkennen of een mier van zijn of haar eigen nest komt of niet. Ook kunnen ze zo herkennen of een mier uit hun eigen nest de koningin is, een mannetje of een werkster. Binnen de werksters kan een mier weer onderscheiden tot welke taakverdeling een andere werkster behoort. Wanneer twee mieren elkaar tegenkomen, ruiken ze ook altijd aan elkaar om te controleren uit welk nest de mier komt. Wanneer een mier een mier van een ander nest tegenkomt zullen ze elkaar aanvallen.  

Geurspoor

Mieren communiceren met verschillende feronomen (geurstoffen). Wanneer een werkster voedsel vindt, laat zij op de terugweg een feronomenspoor achter. Andere werksters ruiken dit spoor en versterken het geurspoor weer op de terugweg. Op deze manier komen er steeds meer werksters naar het voedsel toe. Als het voedsel op is, versterken de mieren het geurspoor op de terugweg niet meer en vervaagt het spoor langzaam. Ook worden geursporen gebruikt om de weg naar het nest terug te vinden.

Voelsprieten

Mieren ruiken met hun voelsprieten. Doordat ze twee voelsprieten hebben kunnen ze ook de richting van de geur bepalen. Aangezien geur verreweg het meest belangerijke zintuig is van de mier, zijn deze erg belangerijk. De voelsprieten zijn ook erg bewegelijk doordat de voelsprieten een ellebooggewricht hebben.

Erfelijke comminucatie